Heel wat jaren geleden
zat er een jongetje bij me in het tweede leerjaar dat nooit, maar écht NOOIT
lachte. Hij had steeds een niet-vrolijke uitdrukking op zijn gezicht. Een kind
dat nooit lacht, dat klopt gewoon niet naar mijn bescheiden
mening.
Op een dag dat ik hem
opnieuw in de klas had (ik gaf toen zedenleer), met opnieuw diezelfde
vaststelling, stapte ik tijdens de daaropvolgende speeltijd luchtig en los naar
hem toe.
‘Hoi Merlijn (fictieve
naam)!’ zei ik. ‘Hoe gaat het met je?’ Merlijn haalt zijn schouders op. Nu weet
ik niet meer of ik hem verteld heb dat het me was opgevallen dat hij er niet zo
vrolijk uit zag en of dat klopte met hoe hij zich voelde (of dat het eerder bij
mezelf lag). Ik had er, toen ik naar hem toe stapte, al even over nagedacht
over hoe ik hem een ogenblik kon laten stilstaan bij wat ik had opgemerkt. Een
spontaan idee kwam aan de oppervlakte borrelen.
‘Zeg Merlijn,’ vroeg ik,
benieuwd naar het verdere verloop, ‘als je nu een kleur zou mogen geven aan hoe
je je nu voelt, welke kleur zou dat dan zijn?’ Merlijn reageerde onmiddellijk
met: ‘zwart’. ‘En welke kleur zou je graag hebben dat dat is?’ vervolgde ik ons
gesprekje. ‘Oranje’, zei hij zelfzeker. ‘En hoe ga je dat doen, die kleur
veranderen?’ vroeg ik hem opnieuw. Een prachtige glimlach verscheen op zijn
snoetje en weg was hij, gaan spelen. Mijn hart vulde zich met warmte. De
momenten dat ik hem nadien nog in mijn klas had, was hij meer ‘aanwezig’ en
alleszins een beetje vrolijker.
Ik kan nog steeds
nagenieten als ik terugdenk aan dat magisch momentje op de speelplaats…