‘Die
heeft geen goeie eigenschappen!’
We zitten in
de klas, grote kring, 1e of 2e leerjaar. Het gaat over
talenten. Over dingen waar je goed in bent. Fijne eigenschappen. Bij een
bepaalde leerling gekomen, we noemen hem voor het gemak even Bert-Jan, klinkt
er van alle kanten: ‘Die heeft geen goeie eigenschappen!’…
Jawadde! Om zoiets
in een eerste graad al te horen of over je heen te krijgen… Al ben je het
grootste lastpak dat er bestaat – en daar kan iedereen toe in staat zijn, zelfs
den allerbraafste en meest zedige mens op de planeet – iédereen heeft goeie
kwaliteiten.
[Intermezzo: Ik las ooit over een
mens die zeer misdadige feiten had gepleegd, in grote aantallen en dat ook
opnieuw zou doen mocht die de kans krijgen. Op dat moment heb ik even gefronst.
Of dat werkelijk mogelijk is dat iemand door en door slecht is. Ja, natuurlijk
kan je uitgroeien tot zo iemand. Je kan zo wórden. Dat is zelfs niet eens zo
moeilijk. En toch, niemand wordt zo geboren. Als een rasechte bullebak met
enkel slechte bedoelingen vanaf de bevruchting. Of een beetje later. Geen
denken aan. Geen haar op mijn hoofd en geen cel in mijn lichaam dat daar …
vanuit kan gaan. Ik geloof wel, en dat weet ik met zekerheid, dat élke mens in
staat is tot dingen die hij of zij vanuit zijn eigen natuur nooit ofte never zou
doen. Omstandigheden kunnen mensen de meest waanzinnige dingen laten doen of
stoppen laten doorslaan. Maar de oorspronkelijke essentie van de mens is er
geen met kwade bedoelingen.]
Dus, bij Bert-Jan gekomen, maak ik ook duidelijk dat
iédereen goeie eigenschappen heeft, ook Bert-Jan. Bedoeling was wel dat de
leerling zelf iets kon bedenken. Dat voor een ander doen is weleens
gemakkelijker gebleken dan voor jezelf. Ik heb hem dan ook de tijd gegeven, en
dat ook van de andere kinderen gevraagd hem de tijd te geven, om daar even over
na te denken. Na enige tijd kwam er toch iets: ‘ik denk dat ik goed ben in
delen’, zegt Bert-Jan en bevestigt het nadien nog eens even voor zichzelf. Dat
werd door enkele leerlingen ook bekrachtigd aan de hand van enkele
voorbeeldjes.
Leren praten met dieren
We zitten in de klas. Mini-klasje van 3 kinderen. Een
meisje, twee jongens. We hebben het over wensdromen, wat wil ik nog doen in het
leven,… De kinderen vertellen elk wat er in hen omgaat. Als het meisje aan de
beurt is, zegt ze: ‘Ik zou graag met dieren kunnen praten’. Er wordt gelachen.
Een klein klasgesprekje later is er respect voor de droom van dit meisje, want
hej, als je een droom hebt en je voelt tot in je kleine teen waar je hart
sneller van gaat kloppen, dan moet je dat vooral gaan doen. Zelfs als dat iets
is waar anderen niet in geloven, waar om gelachen wordt, waar je scheef om
bekeken wordt.
Mijn volle
steun had ze in ieder geval. Natuurlijk kan je met dieren (leren) praten! Dat
is zelfs heel natuurlijk. En zelfs al zou ik voor mezelf bedenkingen hebben bij
de droom van een ander (waarom zou ik nota bene dáár bedenkingen over hebben?!?),
dan nóg is het niet aan mij om daar tegenin te gaan of het af te raden. Een
babbeltje over hoe ze zichzelf zien in die droom, welke ideeën daar rond leven
en wat ze zouden kunnen doen om het waar te maken, is veel meer op z’n plaats. Dromen
zijn er immers om waar te maken. Of op z’n allerminst het te proberen.
Aanmoediging
en steun voor iemands dromen, óók al ben je daar niet altijd akkoord mee voor
jezelf, kan een grote meerwaarde bieden in iemands leven en een opstapje naar
verwerkelijking ervan.
Een mens is
tot dingen in staat die vaak voor onmogelijk worden gehouden, dus waarom zou je
zoiets tegenwerken? Iemand gelukkig zien, of oogjes die gaan blinken, wat wil
je nog meer?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten